Schuilen in de bergen
- spelbepaler
- 8 jul
- 12 minuten om te lezen
26 juni – 7 juli 2025, Rhêmes-saint-Georges , Sassello
Nadat we van de boot vanuit Palermo komen, slapen we op een parkeerplaats vlakbij een stadje op een uur rijden vanaf Genua. Dat blijkt een veel gekozen camperplek te zijn voor mensen die met de veerboot gaan. Onze buren komen net uit Corsica. ’s Nachts komen er nog campers aan, terwijl in de vroege ochtend er ook een aantal vertrekken. Niet zo gek, want in Genua komen en vertrekken dagelijks 48 schepen: naar Corsica, Sardinië, Tunesië, Spanje, Sicilië of Marokko. Zo’n bootreis zelf vind ik saai. Onze veerboot had drie restaurants (buffet, pizza en à la carte), een speeltuin en diverse kiosken en barretje. De beloofde cinema, zwembad en massage bleven gesloten en wifi is er alleen tegen betaling (1 GB voor 7 euro, voor 1 uniek apparaat). De positieve kant is dat we in 24 uur een grote afstand (ruim 1500 km) hebben overbrugt, terwijl de kosten voor reis en hut ongeveer gelijk zijn aan de diesel (ca 1,60 euro per liter).
Terwijl anderen weten waar ze heen gaan, speuren wij naar een plek waar de temperatuur beneden de 30 blijft, en waar, als het even kan, een wasmachine is. Het is vrijdag en in het weekend ontsnappen veel Italianen hun steden om te gaan kamperen. Dus wij gaan eerst bellen voor een plek op een camping. Die eerste zit vol. Een volgende geeft op de site aan, dat ze pas vanaf maandag weer plek hebben. Wil René gaat toch bellen, want wie weet heeft iemand afgezegd. En ja, we kunnen komen. De camping ligt op 1150 meter hoogte in de Italiaanse Alpen, Natuurpark Gran Paradiso. We zien dat de dichtstbijzijnde supermarkt een half uur met de auto is, dus gaan we eerst voorraad inslaan voor een paar dagen. En dat is hoog nodig. De koelkast stond uit op de boot. We konden ’n niet op gas zetten (verboden) en elektra is er niet.
Onderweg zien we de Mont Blanc liggen, ruim 4800 meter hoog waar altijd sneeuw ligt. Nog wel

want, net als op veel plekken in de Alpen, is de 0-graden grens aan het stijgen. De hittegolf die wij omzeilen door in de Alpen te gaan kamperen, maakt dat het op de Mont Blanc zelfs 4 graden boven nul is[i]. Dat is weliswaar tijdelijk, maar de 0-gradengrens stijgt al jaren, en ligt nu gemiddeld al tussen de 4000 en 4500 meter. Sneeuw zien we ook hoog op de bergen van de vallei van de Rhêmes, waar de camping halverwege ligt. De camping ligt prachtig. We hebben mooi uitzicht op een rotswand met watervalletjes, staan naast de sterk stromende Rhêmes-rivier (moet je wel vaker van plassen), staan op gras én ze hebben inderdaad 2 wasmachines. We vinden een plek onder een boom die zorgt dat we vanaf 10 uur in de schaduw staan. Terwijl Europa kreunt onder een hittegolf is het hier max. 25-28 graden. Door de bergen verdwijnt de zon om half zes en koelt het al wat af. De nachten zijn met 16 graden heerlijk. Hier blijven wel ‘n paar dagen, het worden er uiteindelijk zelfs tien.
Eindelijk heb ik tijd om mijn verhaal over Sicilië te schrijven terwijl Wil René zijn filmpje maakt. We doen de was, en genieten van het uitzicht. De drone kan niet zo hoog, en naar boven kijken kan die niet, dus je moet het met de foto’s doen.
Er staan op de camping, naast veel Italianen, best wel wat Nederlanders met wie we 'n praatje maken. De volgende ochtend als ik me voorgenomen heb om te gaan schilderen gebeurt iets waarvan je nooit hoopt, het zelf mee te maken. Als ik mijn kopjes omspoel zie ik in mijn ooghoek, dat het met de Limburgse vrouw die ik gisteren sprak, niet goed gaat. De campingbeheerster staat vlakbij de planten water te geven. Ik loop naar het Limburgse stel en zie de ontreddering op zijn gezicht. "Ik krijg geen lucht", piept de vrouw. En dan zakt ze weg. Ik roep naar de campingbeheerster dat ze een dokter moet halen. De campingbaas komt aan rennen, trekt de vrouw meteen op de grond, en begint met reanimeren. Ik pak de riemen van hun twee Golden retrievers, die blaffen naar de campingbaas, en trek ze mee naar onze camper. Geschrokken bind ik ze vast aan het hek, en probeer ze rustig te houden. Ondertussen blijkt een van de

Nederlandse campinggasten arts te zijn, die ook op de intensive care werkt. Ze neemt het meteen over, en samen met haar man reanimeren ze verder. Ik ga naar de Limburgse man die verslagen op zijn campingstoel zit. Met een arm om hem heen vraag ik of ik iets voor hem kan doen. “Ja, de honden uitlaten en te eten geven. We waren net op weg om ze uit te laten als Marije, mijn vrouw, bij de brug zich niet lekker voelt.” Ze blijkt longklachten te hebben en het lukt haar niet om zelf een pufje te nemen. Hij rent terug naar de camping, pakt de auto en brengt zijn vrouw naar de caravan. Waar het slechter met haar gaat. Van dat moment ben ik getuige. Ik beloof de honden uit te laten. Inmiddels arriveert er een defibrillator. Terwijl die wordt aangelegd, horen we een helikopter aankomen. Die landt aan de andere kant van de rivier en voordat het medisch team bij de caravan van het Limburgse stel is, lijkt dat echt uren te duren. Samen met de Nederlandse arts doen ze wat ze kunnen, maar na een tijdje constateren ze dat het reanimeren geen zin meer heeft. De hartmassage wordt stopgezet, de luchtpomp uit haar mond gehaald en het infuus dat aan de luifel hangt, afgekoppeld. Ze is overleden. De echtgenoot kijkt ontredderd naar het ontzielde lichaam van zijn vrouw. “Een uur geleden was had ik nog een echtgenote, was er niks aan de hand.” Terwijl het lichaam van Marije naar een chalet wordt gedragen, gaan wij eindelijk de honden uitlaten en zien de helikopter weer vertrekken.

Die dag passen we nog een paar keer op de honden zodat de man de politie te woord kan staan, afscheid kan nemen van zijn vrouw die naar het mortuarium wordt gebracht en als hij ‘s avonds daar nog een keer heen gaat. En alsof het weer, de zon niet passend vindt, betrekt de lucht en begint het te regenen. Pas aan het einde van de middag wordt het droog terwijl het blijft rommelen in de bergen. ’s Nachts komen de zwager en zijn dochter vanuit Nederland aan die de volgende ochtend naar Nederland gaan rijden. We zwaaien de weduwnaar en zijn honden uit. De caravan blijft staan, die wordt later door de verzekering naar Nederland gebracht. Ze rijden nog langs het mortuarium om kleding en paspoort af te geven. Vanochtend heeft hij, na de autopsie, gehoord dat ze naar Nederland mogen: de weduwnaar en het lichaam van zijn vrouw dat per vliegtuig naar huis zal gaan. Wil René en ik houden elkaar stevig vast, als willen we bezweren dat ons dat niet gaat gebeuren. De rest van de dag rommel ik wat rond, de gebeurtenissen herhalen zich in mijn hoofd. Zo droevig, én tegelijkertijd blij dat wij elkaar nog hebben. Een week later, net voordat we vertrekken, horen we dat het lichaam van Marije nog altijd in het mortuarium ligt. Poeh.
De bergen geven wat afleiding. Ik kijk graag naar de rotsen, de waterval, de dennenbomen. Wat zou ik graag naar boven wandelen zoals vroeger. Als twintiger liep ik met een rugzak van hut naar hut. Vandaag heeft Wil René een piepklein stukje van een route gewandeld (kwartier heen en kwartier terug). Dat stukje wil ik ook doen. We wandelen tussen weilanden en door een bos op een pad dat steeds steiler naar boven gaat. Als we terug willen lopen, zien we tussen de bomen een karrenspoor dat naar beneden leidt. Dat is een beter plan. We passeren een beekje en een kudde koeien die slechts gescheiden door een draadje, op ons toelopen. Het rund met de grootste horens draaft, luidt loeiend, naar het draadje, gevolgd door nieuwsgierige kalveren. We lopen stoïcijns door, enigszins gespannen en op onze hoede. Na een half uur zijn we weer terug. Dat ging goed. Op de camping zitten twee mannen met grote verrekijkers te turen naar een berg van 2900 meter hoog. Ze hebben steenbokken gespot, het dier dat het logo van het natuurpark Gran Paradiso vormt. Ze spotten twee groepen met jongen. Een van de kijkers blijkt van een Nederlander te zijn wiens verrekijker tot 65x kan vergroten. Hij maakt voor mij een foto met mijn mobiel van de steenbokken.
Op een kaart van dit dal zie ik, dat er een eenvoudige route loopt langs de rivier, naar het volgende dorp. Ik schat dat het zo’n 5 km is, heen en terug. Dat is misschien wat ambitieus. Ik heb ook gezien dat er vier maal per dag een bus door het dal rijdt. Als we nou één halte meerijden en dan zo’n 3 km teruglopen? Ja dat gaan we doen. Om half tien staan we met een rugzakje bij de bushalte in het dorp. We wachten, maar geen bus. Ik overweeg om dan toch maar de hele route te lopen, als de bus vanaf de andere kant stopt. Blijk ik een uur te vroeg te zijn. Stom, stom, stom…. Boos op mezelf, lopen we terug naar de camping. Het is inmiddels al weer warm, en om dan over een uur pas te vertrekken, lijkt me geen goed plan. We besluiten met de camper naar

Aosta te rijden om boodschappen te doen. We parkeren de camper bij een hypermarkt, halen de fietsen eraf en pakken de regenjassen in de fietstas, want het spetterde al onderweg. We fietsen langs het industrieterrein, het spoor en de snelweg de stad in. Zo maakt de stad geen goede indruk. Het centrum is dan weer wel aardig. Een lang lint met winkeltjes dat aan beide uiteinde Romeinse poorten heeft. De stad doet me eerder aan Tirol denken dan aan Italië door de vele bloembakken met geraniums. Aosta is omgeven door bergen (oa Gran Paradiso, Mont Blanc, Matterhorn, Monte Rosa) dus de winkelstraat heeft veel (berg)sportzaken. Onze timing is alleen niet zo best. De meeste winkels gaan dicht als we het centrum in fietsen, zelfs de kathedraal houdt middagpauze. Dat is dan weer wel Italiaans. Evenals de menukaart met bruchetta, panini, spaghetti ed.
Als we het winkelkarretje bij de hypermarkt hebben volgeladen, zodat we weer een paar dagen kunnen koken, breekt de zon door. Het kwik stijgt snel voorbij de 30 graden. Snel terug naar de vallei van de Rhêmes. En we zien de temperatuur zakken. Aosta ligt op 500 meter, de camping op 1150. Niet alleen de temperatuur daalt, maar ook de wolken die de zon afschermen. Toch ben ik benieuwd naar het einde van het dal, en rijden we de camping voorbij. Na 13 kilometer zijn op bij het eindpunt: een parkeerplaats op 1875 meter hoogte waar veel wandelroutes beginnen. Het uitzicht vinden we tegenvallen. De temperatuur is nog maar 20 graden en het begint te regenen, wat onze waardering voor de plek zeker negatief beïnvloedt. De weg zelf is opmerkelijk. Niet dat hij naar boven toe steeds smaller wordt, maar door de vele tunnels. Het is ons een raadsel waarom ze die dure tunnels hier aangelegd hebben. Deels zorgen ze ervoor dat de wegen in deze lawine-gevoelige vallei begaanbaar blijven. Maar zoveel mensen wonen er nou ook niet daarboven. Het toerisme is vooral in de zomer want het is maar een heel klein skigebied. Er is één lift die ook alleen in de winter open is. Maar verder geen liften of pistes. We kunnen ons niet veel wintertoerisme voorstellen in dit dal. De investering blijft een raadsel.

Als we nu toch hoger zijn, gaan we kijken bij een restaurant. Op de camping vertelde iemand dat er halverwege naar boven een goed restaurant is. We overwegen om erheen te fietsen, alleen staan de openingstijden niet op hun website. Jammer, de keuken gaat pas om half acht open. Dat is voor ons te laat, want dan zouden we in het donker terug moeten fietsen door schaars verlichtte

tunnels. We gaan zelf wel koken. Als we terug op de camping zijn, komt er een stank van verbrand rubber op ons af. Het blijken onze banden te zijn. Vooral de voorbanden zijn heet. Als we die koelen met water moeten we voorzichtig zijn met de remschijven. Daar komt de stoom vanaf.
De camping heeft een bar, waar op een grote tafel geplastificeerde wandelkaarten van het hele gebied liggen. Ik bekijk de route die ik nog altijd wil lopen, en zie dat deze kaart een andere route aangeeft en een ander nummer heeft dan op de kaart op het bord in het dorp. De campingbaas vertelt dat het niet uitmaakt, want de route is, vanwege een lawine in het voorjaar nog afgesloten. Ze moeten het pad nog repareren. Oh, ik blij dat ik gisteren de bustijd verkeerd had. We hadden anders voor een geblokkeerd pad gestaan. Ze wijst een andere route aan die goed te lopen is en die is maar 10 km. Als ze hoort dat ik niet zo goed kan lopen, wijst ze aan, dat we halverwege de route naar beneden kunnen, of daar beginnen: “het is maar tien minuten stevig naar boven lopen”. Ik laat me niet ontmoedigen en de volgende ochtend vertrekken we met rugzak en stokken naar de kerk in het dorp die al 50 meter hoger ligt. Vandaar loopt er een karrespoor dat heel langzaam stijgt. We lopen aan de schaduwzijde van het dal tussen de hoge bomen. Af en toe hebben we uitzicht op het hele dal, we zien de camping in de zon baden. Als we na driekwartier al bij de short cut komen – ongeveer op de helft van de hele route, wik en weeg ik of we naar beneden gaan, of
toch de hele route lopen. Het lopen gaat prima, het is er koel. Anderzijds is de terugweg wel aan de overzijde tussen de weilanden, dus in de volle zon. Dat pad gaat dan wel weer naar beneden wat lichter lopen is. Ik blijf een tijdje op een hek zitten uitrusten en dubben. Ja, ik ga het gewoon proberen, eh nee dat kan niet, ik ga het doen! Op driekwart van de route pauzeren we weer en steken daarna de weg en de rivier over. Het eerste stuk gaat stevig naar beneden. Het pad zit vol met vlinders, kleine blauwe, oranje en zwarte. Ze snoepen van de mineralen die op het pad liggen. We lopen langs een ondergrondse gang. Het blijkt een waterkrachtcentrale te zijn die energie opwekt door het snelstromende rivierwater dat naar beneden stort. Acht kilometer hogerop wordt een deel van het rivierwater in ondergrondse pijpen geleidt en stroomt hier weer in de rivier. Met de opgewekte energie wordt een stadje verderop voorzien van stroom. Na 6,5 kilometer en 2 uur wandelen (én rusten), zijn we terug op de camping. De laatste kilometer was erg zwaar en warm. Ik plof op mijn stoel en ben trots dat ik dit heb gedaan. Uiteraard heb ik (spier)pijn, maar het is minder dan ik verwacht had. Dus loop ik voortaan iedere dag half uur, wel met mijn nordic walking stokken voor balans.

En dan hebben we weer een K-klus. Een van de draden van de hor is (weer) geknapt. Inmiddels is het routine: hor losschroeven, demonteren, nieuwe vlieger-draad rijgen, in elkaar zetten, monteren en afstellen. Wel weer anderhalf uur bezig.
En uiteraard schilderen we veel. Ik maak een portret van mijn broer met drie kleuren: groen, geel en roze. Roze mengen

met groen geeft een heel donker paars terwijl geel en roze een oranje kleur geeft, groen met geel geeft natuurlijk licht groen. Niet dat mijn broer een kleurrijk figuur is maar ik had zin om met spatels te werken en dan is zo’n beperkt kleurenpalet lekker werken. Hij is wel een beetje ijdel, ik ben benieuwd wat hij er van vindt. Nee, hij weet nog van niets. Wil René schildert de vrouw van mijn broer. Gewoon met kwast. En nee, zij weet ook niet

dat ze geschilderd is. Wil René maakt bij een ander portret - dat nog niet af is – gebruik van aanwijzing van ChatGPT. Hij heeft moeite met de juiste kleur te vinden van huid, dus heeft hij ChatGPT gevraagd met welke kleuren olieverf - merk Cobra - hij het portret moet maken. Tot zijn verrassing krijgt hij zeer gedetailleerd uitleg welke kleuren hij moet gebruiken, en wat de mengverhouding moet zijn voor onderdelen van het portret. Ik moet zeggen het hem echt helpt. (volgende blog te zien – denk ik)


Zelf maak ik nog een portret waarbij ik geen foto als voorbeeld heb, maar een schilderij van Derain [ii]. Al schilderend, besluit ik er mijn eigen beeld van te maken. Ik verander de emotie in verdrietig/machteloos toezien, met behulp van mijn eigen gezicht en plaatjes kijkend op internet. Het meisje is wat ouder geworden dan ik wilde, maar a la, ik ben wel tevreden. Een dag later schilder ik de achtergrond die moet passen bij dat verdriet. Benieuwd hoe je het naar dit schilderij kijkt.
Na tien dagen, die we wandelend en schilderend hier doorbrengen, vertrekken we. Regen is de spelbreker. We zijn twee dagen langer gebleven dan onze voedselvoorraad. Dus zijn we maar een keer uiteten gegaan, en de andere keer halen we pizza bij een foodtruck, die sinds vandaag in het dorp staat. Voordat we de pizza eten,

wandelen we naar een boer die melk, yoghurt en kaas verkoopt. Misschien kan ik hier iets wat op kwark lijkt, scoren. Italië kent namelijk geen kwark. Ik koop meestal 1 kilo Griekse yoghurt bij de Lidl. In de supermercato betaal je daarvoor de hoofdprijs: 3,50 euro voor 500 gram. De boer verkoopt wel een fromage fresco, alleen is die niet lepelbaar. Dus koop ik maar gewone yoghurt. In de stallen zie ik een aantal koeien die de basis van de yogurt hebben geleverd. Ze zijn net gemolken en staan met hun staarten opgeknoopt in de stal wat hen niet lijkt te hinderen, ze zwaaien er mee.
De weersvoorspelling is een belangrijk richtsnoer geworden voor onze reis. Als we zien dat het vanaf zondag tot zeker dinsdag gaat regenen, is het tijd om de bergen weer te verlaten. We besluiten maandag te gaan, want als het regent, kunnen we toch niet veel en dan is rijden wel een goede invulling. Zondag spettert het een beetje s’avonds, maar maandagochtend is het verrassend genoeg stralend weer. We gaan eerst hier maar wandelen, want als het straks regent, heb ik daar geen zin in. We rijden weer in de richting van Genua naar een naturistencamping waar het de komende dagen rond de 25 zal zijn. De reis van bijna 250 kilometer is ook, tot onze verbazing, onder een bijna strakke blauwe hemel. Nu duimen dat de beloofde temperatuur wel klopt.
Voetnoten




























Even een stil moment op werk, altijd in de zomer periode, dus ik heb lekker jullie blog gelezen. Het verhaal over t overlijden van die vrouw blijft echt heftig. Heb echt te doen met die man van haar. Wij hadden zelfde reactie als jullie dat we idere dag dat we samen zijn heel blij zijn dat we dit nog hebben.
En toen las ik verder en genoot, als liefhebber van Bergen, enorm van de prachtige foto’s.
En toen .. foto van schilderij van Huub en.. van mij. Ik vind beide echt goed gedaan. Wat leuk!!!